Zomaar Verlicht
Dialogen over alles & niets
Op zijn zestiende jaar had Stephen Jourdain (1931 – 2009) een ervaring die zijn leven totaal veranderde. Terwijl hij contempleerde over de beroemde uitspraak van Descartes: ‘Ik denk, dus ik ben’, viel zijn gevoel van een ‘ik’ voor eens en altijd weg en bleef er niets anders over dan een onpersoonlijk bewustzijn.
Farcets motivatie bij het schrijven van dit boek was het verlangen erachter te komen wat ‘verlichting’ nu precies is. Hij wilde ‘verlichting meemaken van dichtbij, als een levende werkelijkheid’ en vroeg zich af: ‘Wat houdt dit begrip eigenlijk in? Hoe werkt verlichting in de praktijk van alledag?’ In het kader van dit onderzoek voerde hij meerdere gesprekken met Stephen Jourdain, over wie hij schrijft: ‘Van alle westerse “wijzen” die ik tot mijn grote geluk heb mogen ontmoeten, is Jourdain ongetwijfeld de meest verontrustende, de meest onvoorspelbare, maar ook de levendigste. Ik ben blij dat ik een heel boek heb kunnen wijden aan mijn gesprekken met Jourdain, een bescheiden en tegelijkertijd ook uitzonderlijk man, die met zijn enthousiaste aanwezigheid al vanaf het begin de weg naar mijn hart wist te vinden.’
Zomaar verlicht is een verzameling bijzondere dialogen tussen de Franse schrijver en journalist Gilles Farcet en Stephen Jourdain. De geestprikkelende en boeiende dialogen geven de lezer op een bijna zen-achtige manier een kijkje in de denkwijze en geest van deze bijzondere persoon. De rode draad in deze spontane gesprekken is Jourdains vurige oproep om tot ons ‘ware zelf’ te komen.
Stephen Jourdain heeft nooit een leermeester gehad en is ook zelf geen leermeester geweest. Hij had jarenlang een bed&breakfast op Corsica en leefde de laatste jaren van zijn leven op het Franse platteland.
‘Alles wat eerder is gezegd over verlichting wordt hier van tafel geveegd. Alle tradities worden door de wc gespoeld. Wat overblijft is een eigenzinnig en authentiek verslag van een zogenaamd verlichte geest. Dit verslag kan de spirituele zoeker door elkaar schudden. Wie tussen de regels doorleest ontvangt een frisse kijk op inzicht en onwetendheid. Heerlijk.’
Lezersreactie op bol.com
Uit het boek:
‘(…) Welnu, gedurende mijn hele kindertijd heb ik een soort latente onrust gevoeld. Tijdens de maanden die voorafgingen aan mijn ‘verlichting’ werd het mij steeds duidelijker wat die onrust precies inhield.’
‘Wat was dat dan?’
‘Het bewustzijn van mijzelf bleek oneindig te zijn. Telkens wanneer ik mij van mijzelf bewust werd, opende zich in de kern van dit bewustzijn een diepte waarin het zich ontelbare keren terugtrok en zich vernieuwde. Iedere nieuwe bewustzijnsgewaarwording lag als het ware in de volgende besloten, en bracht het hele gebeuren steeds opnieuw op gang. Uit “Ik ken mij” kwam “ik weet dat ik mij ken” voort, en daaruit ontstond weer “ik weet dat ik weet dat ik mij ken”, en daaruit ontstond weer… enzovoorts.
Dit proces strekte zich niet oneindig uit, maar bereikte die oneindigheid: in het hart van de schooljongen die ik toen was opende zich een oneindigheid die niet te loochenen viel…
Eén ding intrigeerde mij enorm. In feite werd door dat proces niet zozeer mijn nieuwsgierigheid geprikkeld; ik had eerder het idee dat het voor mij van levensbelang was. Het bewustzijn van mijzelf was oneindig, en die oneindigheid zat in mijzelf, het voltrok zich in mij – dat viel niet te ontkennen. En toch kon ik persoonlijk, menselijkerwijs dus, niet verder doordringen dan tot de rand ervan. “Ik ken mijzelf” kon ik behappen. “Ik weet dat ik mijzelf ken”, ook. “Ik weet dat ik weet dat ik mijzelf ken” ging ook nog net, maar dat was al onvoorstelbaar moei- lijk. In feite was daar een grens die ik niet kon overschrijden. Het oneindige bewustzijn van mijzelf zat in mijn eigen geest, maar op de een of andere manier was ik er toch van gescheiden, uitgesloten zelfs. Het was voor mij als mens blijkbaar niet mogelijk het mijzelf toe te eigenen.
In de dagen vlak voor “mijn verlichting” heb ik wel honderd keer geprobeerd dieper in dat bewustzijn door te dringen, geprobeerd door die grens waar ik het net over had, heen te breken. Tevergeefs…
En toen, op een avond – ik zat hevig te worstelen met een extreem lastig en confronterend filosofisch raadsel dat niets te maken had met mijn onderzoek naar het bewustzijn van mijzelf – diende de verlichting zich opeens aan.
Het was net alsof het oneindige bewustzijn medelijden had gekregen met die arme jongen die zo hardnekkig probeerde erin binnen te dringen, en opeens had besloten toe te geven aan zijn hevige verlangen, een verlangen dat vrij was van iedere egoïstische bijbedoeling. De deuren gingen wagenwijd voor hem open, deuren die achteraf gezien die van zijn eigen huis bleken te zijn.